ALS JE NIETS DOET WORDT ELKE STAD ALS VENETIË
Vrijdag 14 oktober hield professor Jan van der Borg een gastcollege voor studenten van de Master Urban Management van de Hogeschool van Amsterdam en een aantal andere belangstellenden. Van der Borg, econoom en werkzaam aan de universiteit van Leuven en van Venetië, is vooral bekend van zijn theorie over toeristische draagkracht. In bijgaand artikel een verslag van zijn verhaal.
Van der Borg woont zelf in Venetië, buiten het drukke centrum wel te verstaan, en heeft daar veel onderzoek gedaan. Hij is een van de eerste de aangaf dat toerisme niet perse gunstig hoeft te zijn voor een lokale economie. Als de maximale draagkracht van een bestemming eenmaal is bereikt, zijn de netto kosten hoger dan de netto opbrengsten. Met een snelle neergang van de bewuste bestemming tot gevolg.
Wat Amsterdam betreft wijst hij op de enorme groei aan de vraagkant: het aantal toeristen dat zal toenemen tot 30 miljoen in 2030 door opkomende middenklassen in China en India, steeds goedkopere vliegtickets en georganiseerde reizen waaronder cruises. Gestimuleerd door landelijke overheden en de internationale toeristenindustrie.
Van der Borg maakt zich zorgen of het aanbod deze toenemende vraag aankan. Hij maakt onderscheid in primair aanbod en secundair aanbod. Het primaire toeristische product bestaat uit musea en natuurlijk het cultureel erfgoed. Kenmerkend voor dit primaire aanbod is dat het uniek en niet reproduceerbaar is. Die twee kenmerken zijn belangrijk. Het primaire aanbod is daardoor een schaars product en daar moet je zuinig mee omgaan. Het overlaten aan de markt werkt bij schaarse goederen namelijk niet. Dan geldt de theorie van The tragedy of the commons. Als de markt zijn gang kan gaan bij schaarse, publieke producten, leidt dat onvermijdelijk tot overexploitatie en uiteindelijk tot uitputting van het product.
Van der Borg maakt ook een onderscheid tussen waarde en prijs. De intrinsieke waarde van een Unesco cultureel erfgoed, zoals de grachtengordel, is enorm groot en maakt het uitermate interessant als bestemming. Maar economisch staat daar helemaal niets tegenover: de prijs is nul. Dus moet je afspraken maken om te voorkomen dat het aangeboden product (erfgoed) wordt uitgeput en beschadigd.
Het secundaire aanbod is wat er in een stad wordt aangeboden aan toeristen, maar wat er oorspronkelijk niet was. De attracties, toeristenwinkels, evenementen. Het secundaire aanbod profiteert van de aantrekkingskracht van het primaire aanbod. Kenmerkend voor het secundaire aanbod is dat de opbrengsten zijn geconcentreerd bij een paar commerciële partijen, terwijl de kosten als het uit de hand loopt voor de hele samenleving zijn.
Er is een limiet aan wat een bestemming aankan en dit noemt Van der Borg de toeristische draagkracht van een gebied, zoals de Amsterdamse binnenstad. Hij wijst erop dat die limiet steeds sneller wordt bereikt. In Amsterdam is de situatie tussen 2010 en 2015 compleet veranderd, zoals uit eerdere cijfers bleek. Als niet tijdig wordt ingegrepen leidt dat tot unsustainability en dat betekent dat de collectieve kosten de pan uit zullen rijzen. Omdat de toeristische levenscyclus zoveel korter is geworden, moet er veel eerder worden ingegrepen.
Een stad als toeristisch product marketen is gemakkelijk, maar om dat toerisme vervolgens te managen is veel moeilijker. Dit inzicht vraagt om een cultuuromslag bij bestuurders en beleidsmakers. Van der Borg: “Als je niets doet en het toerisme zijn gang laat gaan, wordt elke stad zoals Venetië.”